Projectleider Marianka Brouwer werkte nog maar net bij Propallia toen de ‘Stimuleringsimpuls Versterken Hospicezorg’ van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) beschikbaar kwam. In korte tijd wist ze, samen met collega-projectleider Tanja Klos en de coördinatoren van de Netwerken Palliatieve Zorg, de ongeveer twintig hospicevoorzieningen in haar regio te bewegen om zeven projecten op te pakken.
Het Consortium Propallia telt vier Netwerken Palliatieve Zorg. Daarbij zijn ruim dertig hospicevoorzieningen aangesloten: hospices, bijna-thuis-huizen, maar ook een groot aantal palliatieve units in verpleeghuizen.
‘Je mag iets nuttigs gaan doen, maar niet alleen voor jezelf’
“Ik kende alle hospicevoorzieningen nog niet, dus ben ik begonnen met het beleggen van een bijeenkomst voor alle organisaties”, zegt Brouwer. “Daar kwamen vele geïnteresseerden op af, dus dat was een mooie start. Kort samengevat heb ik hen verteld over de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor projecten die de kwaliteit van hospicezorg, de samenwerking binnen de hospicezorg en of de capaciteit van de beschikbare hospicezorg ten goede zou komen. ‘Je mag dus iets nuttigs gaan doen’, hield ik hen voor, ‘maar niet alleen voor jezelf’. Dat wat je oppakt en oplevert, moet deelbaar en bruikbaar zijn in andere plekken van het land. Deze bijeenkomst heeft ons geholpen een vliegende start te maken, en te focussen op de problemen die in de praktijk van dat moment speelden. Dáár zat direct de meeste energie op.”
De hospicevoorzieningen pakten gezamenlijk zeven verschillende projecten op, met evenzoveel verschillende doelen. Bij de meeste projecten waren drie of vier hospicevoorzieningen betrokken. De projecten besteedden onder meer aandacht aan het verhogen van de kwaliteit van zorg door het verbeteren van de samenwerking rond opnames, het delen van kennis en deskundigheid tussen hospicevoorzieningen en aandacht voor het inwerken van nieuwe verpleegkundigen in de hospices.
Overname van bewoners uit vg- of ggz-sector
Ook de hospicezorg voor specifieke doelgroepen, zoals mensen met verslavingsproblematiek en/of ernstige psychische aandoeningen, kreeg aandacht van enkele hospicevoorzieningen. “Concreet winstpunt uit laatstgenoemd project was dat dit een onjuiste aanname naar boven heeft gehaald. Soms nemen hospicevoorzieningen een bewoner op uit een vg- of ggz-instelling (verstandelijk gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, -red.). De foutieve gedachte binnen de hospicewereld was dat zorgmedewerkers uit die sectoren niet bij de hospicezorg betrokken konden worden, tenzij zij dat als vrijwilliger zouden doen. Dat bleek niet waar. Na overleg met Esther Verver van Stichting PZNL bleek dat er regelingen bestaan, waardoor dat – ook in financieel opzicht – wel mogelijk was. Dat doet natuurlijk veel met de kwaliteit van zorg die je zo’n bewoner kunt bieden. De zorgmedewerkers van de vg- of ggz-instelling kennen de bewoner immers beter dan de mensen van de hospicevoorziening, dus het is fijn om van hun kennis gebruik te kunnen blijven maken.”
De hospicevoorzieningen die bij dit project betrokken waren, werken nu aan de productie van een infographic. Daarin werken zij uit wat hospices te doen staat als ze een bewoner uit de vg- of ggz-sector overnemen en het personeel uit die sector een betekenisvolle rol willen geven in de hospicezorg.
Veel ontwikkelingen bereiken de hospicevoorzieningen niet
Brouwer kwam die onbekendheid wel vaker tegen in de projecten die zij ondersteunde: “Er wordt op gebied van palliatieve zorg ontzettend veel ontwikkeld en gedaan. Maar: veel daarvan bereikt die hospicevoorzieningen niet. En: het blijkt best ingewikkeld om die ontwikkelingen te vertalen naar hun dagelijkse praktijk. Mijn collega-projectleider Tanja Klos heeft de hospicevoorzieningen hierin ondersteund. Ons werk bestond dus regelmatig uit verwijzen naar kennis, of verwijzen naar producten die al bestaan, zodat het wiel niet opnieuw uitgevonden hoefde te worden.”
Dit speelde ook bij hospicevoorzieningen die wat meer wilden doen met complementaire zorgvormen, zoals de inzet van muziek, ontspanningsoefeningen of massage. Brouwer kon hen wijzen op de handreiking Complementaire zorg. “Je hoeft niet altijd van scratch af aan te beginnen.” De hospicevoorzieningen die bij dit project zijn aangehaakt, werken aan een document dat hospicevoorzieningen kan helpen de stappen te zetten die nodig zijn om complementaire zorg te introduceren en te borgen.
Andere eindproducten die er straks liggen, zijn bijvoorbeeld een onboardingsboekje voor verpleegkundigen in een hospicevoorziening, een toolkit over projectmatig werken en een stappenplan voor de opname van mensen met psychiatrische problemen en/of verslavingsproblematiek.
Verschillen in bezettingspercentages
Kijkend naar de bezettingspercentages van de hospicevoorzieningen in de regio, deed men de verrassende constatering dat die sterk van elkaar verschilden. “De bedden in een bepaalde palliatieve unit waren zelden volledig gevuld, maar in een hospice dat een paar kilometer verderop zat, werkte men noodgedwongen met wachtlijsten”, licht Brouwer toe. “De Stimuleringsimpuls heeft er indirect voor gezorgd dat beide voorzieningen bij elkaar zijn gaan zitten. De unit wilde weten wat ze aan hun gebrekkige populariteit zou kunnen doen. Daarover is in gezamenlijkheid nagedacht. Soms blijken ook relatief eenvoudige ingrepen voldoende te kunnen zijn. Een nieuw verfje op de muur, een betere tekst op de website… Ik hoop dat de verbinding die dankzij de Stimuleringsimpuls is ontstaan óók na afronding van het project blijft bestaan.”
Grote bereidheid tot samenwerken
Er zit in de Propallia-regio heel veel bereidheid om samen te werken in de hospicevoorzieningen, heeft Brouwer in de voorbije maanden gemerkt. “Dat is erg mooi en bemoedigend om te zien. Over de motivatie en de goede energie hebben we dus niets te klagen. Maar we hebben ook gezien dat niet iedere hospicevoorziening gewend is om projectmatig te werken. En dan bedoel ik: op basis van een projectplan. Daarom is het fijn dat zij nu gezamenlijk ervaring hebben opgedaan in het projectmatig werken. Met duidelijke antwoorden op vragen als: wat ga je opleveren, hoe ga je andere hospicevoorzieningen bij je project betrekken en hoe ga je het product dat je gaat ontwikkelen, delen met anderen? Voor sommige hospicevoorzieningen was dit echt een unieke ervaring.”
En daar zat af en toe ook wel wat spanning op, geeft Brouwer aan. “Aan de ene kant vond men het fijn om vanuit onze kant projectmatige ondersteuning te krijgen, aan de andere kant werd het ook wel eens als vervelend ervaren. Als iets in onze ogen niet voldoende was, vroegen we om aanvullingen, totdat het wel duidelijk was. De zin daarvan werd niet altijd gezien. Dan zou je kunnen denken: ‘Wij doen het zelf wel eventjes’, maar dan loop je het risico dat je het project naar je toetrekt, en dat wilden we niet. Het moest wel een project van die hospicevoorzieningen blijven. Dan heb je ook de meeste kans dat het verduurzaamt en geborgd raakt.”
Beperkt tijdspad
De projecten die de hospicevoorzieningen uitkozen, moesten allen in een beperkt tijdspad gestart, uitgevoerd en afgerond worden. Voor de meeste projecten was zo’n drie maanden de tijd. Was dat nou een vloek of een zegen, zo’n beperkt tijdspad? Brouwer hoeft daar niet lang over na te denken: “Ik denk dat het een zegen is geweest. Het maakt een project overzichtelijk. Dat was fijn voor de hospicevoorzieningen. Bovendien is de uitkomst van een project niet per definitie beter als er langer de tijd voor kan worden genomen. Dus ik was wel blij met die tijdsdruk.”